De week erna zitten we bij de internist. De waarden van het bloedonderzoek staan op zijn scherm. Hoopvol kijken wij hem aan. “De chemo heeft niets gedaan, de waarden zijn alleen maar slechter geworden”, zegt hij. Hij draait het scherm met getallen een beetje, hij weet dat Hugo dit met eigen ogen wil zien. “Soms duurt het even voor we effect zien”, maar in zijn stem ontbreekt het vertrouwen dat we eerst wel hoorden. Het blijkt dat de lever hard achteruit gaat, heel hard. Net als de klap die we kunnen incasseren: een levensverwachting van hopelijk nog drie maanden.
We vallen stil.
De arts vertelt dat er drie experimentele behandelingen zijn die onderling worden vergeleken en waar Hugo aan kan deelnemen. Noch Hugo, noch de arts kunnen kiezen, hij wordt random ingedeeld: “Je weet maar nooit. En anders help je anderen.” Hij geeft de informatie mee en spreekt af maandag te bellen voor het geval Hugo zich bedenkt. Niet dus. Hij is klaar met hopen tegen beter weten in. Geen kuren, geen bloedprikken en geen afspraken in het ziekenhuis meer.
Een lege agenda lacht ons toe. Tijd om te leven.