De lange wandeling was heerlijk, maar met weinig zon tussen de regenbuien door ben ik koud geworden. Een kopje thee drinken op een bankje zat er ook niet in. Met mijn handen om de hete mok op de bank van ons huisje kom ik bij. Dit had ik nodig: warmte. Ik kijk door het raam. Door de kale bomen van het vakantiepark zie ik een groene vallei in de verte. Daarboven jagen de wolken achter elkaar aan.
De houtkachel in de kamer gloeit. Hugo zit in de hoek van de bank op zijn telefoon, ik nestel me tegen hem aan. Hij slaat zijn arm om me heen. Ik doe mijn ogen dicht en voel zijn warmte. Een gelukkig gevoel overvalt me.
Aan het missen daarvan straks probeer ik niet te denken, ik kan het me bijna niet voorstellen. Ik leg mijn hoofd op zijn schoot, hij streelt mijn haar, mijn gezicht. We kijken elkaar aan. Ik vang het moment, neem het op met alles wat ik in me heb. Even geen straks, alleen maar hier en nu, hij en ik.