Ze zijn allemaal druk bezig. Op zachte toon wordt er gepraat en overlegd. Alsof ook dat meer helpt om het coronavirus op afstand te houden. De ruimte van deze apotheek is me inmiddels bekend. Gevulde schappen, een schone vloer met 1,5 meter vakken en plexiglazen tussenwandjes bij de balie. Orde en rust.
Dan ben ik aan de beurt. Dit keer kom ik voor het antistollingsmiddel voor Hugo, door mij dagelijks in te spuiten. De huisarts gaf ons de keuze: of elke dag een wijkverpleegkundige laten komen of dit zelf doen. Dat laatste dus, hoe minder kans op corona overdracht, hoe beter. “Ach, vroeger wilde ik verpleegster worden, dus dit is mijn kans om een oude droom gedeeltelijk uit te laten komen”, zei ik stoer tegen de huisarts. Nu denk ik: “Durf ik dat wel, zal ik hem geen pijn doen?”
De apothekersassistente legt het mij uit aan de balie, ze neemt elke stap met mij door. “Gaat het lukken?” vraagt ze vriendelijk en ze verontschuldigt zich: “Normaal gesproken zouden we in een kamertje alle handelingen doornemen en u laten oefenen, maar dat gaat nu niet”. Ik snap het maar had liever een keer geoefend.
Even later zitten Hugo en ik op de bank, startklaar voor de eerste prik. Ik leg hem alles uit wat mij is bijgebracht. We kijken elkaar aan: doe jij het of ik? We vinden het allebei spannend. Ik zie dat hij er tegenop ziet. “Ik doe het wel”, zeg ik. Hij maakt een rolletje van zijn buikvet en ik prik. Het valt mee, hij voelt het niet gelukkig.
Dit doe je dus voor je lief: je eigen prikangst overwinnen.