Vanaf de eetkamertafel kijk ik aandachtig naar Hugo op de blauwe bank vlakbij. De telefoon in zijn hand, maar hij staart wezenloos voor zich uit. Zo ken ik hem niet. Hij is altijd bezig. Ook als hij stilzit op de bank kijkt hij nog op zijn telefoon. “Waar zit je met je gedachten?” vraag ik hem. Hij kijkt op. “Dit ben ik niet. Er gebeurt iets in mijn lijf en dat doet iets met me, ik kan het niet beschrijven. Ik voel me raar. Leeg. Als dit is wat de chemo met me doet dan weet ik het nog niet voor het vervolg. Wat denk jij wat ik moet doen?” vraagt hij.

Dit gesprek hebben we al eerder gehad. Ik twijfel niet zozeer of de chemo meer tijd geeft, maar wel of er voldoende kwaliteit van leven overblijft. “Ik voel niet wat jij voelt. Ik zie wel dat jij jezelf niet bent, al sinds jij je eerste kuur hebt gekregen. Je kunt het afwachten, volgende week dinsdag wordt er bloed afgenomen en op donderdag spreken we de internist”, antwoord ik. Omdat Hugo zo twijfelde over de kuur mocht hij al na de eerste behandeling een tussentijdse afspraak maken, in plaats van halverwege de kuur. Ik zie hem denken. Hij maakt een rekensommetje: “Ik doe een kuur van vier maanden om nog vier tot zes maanden langer te leven, waarbij ik me heel raar en ellendig voel. Als het er maar vier zijn dan heeft dit geen zin. En dan moet de kuur ook nog aanslaan. Hoe ben ik er dan aan toe? Welke bijwerkingen zijn blijvend?”

Zo ken ik hem weer: feiten, cijfers, analyses – nodig voor een besluit. Met zijn hoofd is niets mis. Ik ga ook rekenen. We zijn drie weken verder, dus nu nog ruim drie maanden, dat is begin mei… Tranen komen op, de cijfertjes dringen tot me door. Ik ga naast Hugo zitten, we houden elkaar vast. “Oh ja, als ik stop dan kunnen we ook weer zonder beperkingen vrijen”, zegt hij. Ik lach door mijn tranen heen. “Goed argument”, fluister ik in zijn oor.

Zijn besluit is genomen. Hij stopt… tenzij de chemo echt heel veel gedaan heeft.