Ik zit op mijn fiets. Het is heerlijk om bijna moeiteloos te trappen, om buiten te zijn. Even weg van huis waar de tijd stilstaat en soms ook weer niet. Een gevoel van vrijheid overvalt me. De fietstocht door de duinen en de bossen is al een uitje op zich. Dat aan het einde van de rit Mireille klaar zit met een kop thee en een luisterend oor, is een heerlijk vooruitzicht. Ondanks corona toch bij haar thuis.
Als ik bij haar op de bank zit voel ik me rustiger worden, spanning glijdt van me af. Ze vraagt en luistert. Ik vertel. Over Hugo, dat hij na het ontbijt weer gaat slapen. Uit zijn bed komt voor de lunch, daarna weer gaat liggen tot een uur of drie en ’s avonds rond negen uur weer naar bed gaat. Dat ik niets kan doen om de ziekte te stoppen, behalve dan de huisarts bellen, overleggen en weer nieuwe medicatie ophalen bij de apotheek. Dat ik moet toezien hoe de pijn toeneemt. Er alleen maar kan zijn en probeer te leven in het nu. Leer dat denken over wat komen gaat geen zin heeft.
Ik praat en praat totdat ik klaar ben met mijn verhaal.
“En, hoe gaat het met jou?”, vraag ik. Haar leven, het leven gaat ook door. Zij vertelt, ik luister en word meegevoerd met haar verhalen. Even in een andere wereld.
Vol energie stap ik na anderhalf uur weer op de fiets, terug naar huis, terug naar Hugo.