Af en toe zie ik Hugo zijn gezicht vertrekken van de pijn. “Je kunt altijd meer of andere pijnmedicatie vragen hè?”, zeg ik tegen hem. Hij heeft daar andere ideeën over: “De fentanylpleister zit er net op voor de komende 72 uur. Pas daarna kan ik iets anders nemen”. Hij is zuinig met vragen om meer. De angst dat er op een gegeven moment niet voldoende pijnmedicatie is, heeft de huisarts nog niet helemaal weg kunnen nemen. Ondertussen zie ik hem lijden en lijd ik mee.
Toen de huisarts vanochtend belde om het tijdstip van zijn bezoek af te stemmen, deelde ik mijn zorg rechtstreeks met hem. Nu zit hij hier tegenover ons. Eerst vertelt Hugo uitgebreid over de afgelopen week, wat hij niet meer kan eten en nog wel kan drinken. De huisarts luistert geduldig, vooral naar wat Hugo niet benoemt en begint er zelf over: “Hoe gaat het met de pijn, helpen de pleisters?” Hij vraagt door, noemt alternatieven en neemt op deze manier Hugo mee om toch voor sterkere medicatie te gaan, want Hugo heeft de regie. Het is zijn lijf, zijn pijn. Maar oh, wat vind ik het moeilijk om dat bij hem te laten.
’s Avonds in bed kruip ik tegen hem aan, zoals elke avond. Mijn hoofd op zijn schouder, zijn arm om me heen, mijn been over die van hem. Zo houden we elkaar vast, zeggen niets. Dan, pas dan glijdt de spanning van mij af. Maar ook van hem. Even geen regie.