10. Keuzemogelijkheden
Een week later zitten Hugo en ik weer in de spreekkamer van de internist, dit keer om de behandeling te bespreken. Hij vat het nog even samen: slokdarmkanker, het gezwel zit bij de overgang naar de maag, uitzaaiingen in de lever. De grote vraag is: wat is er nog mogelijk? De arts legt kort uit wat een chemokuur kan doen, hoe lang het duurt en welke levensverwachting dit kan opleveren. De levensverwachting nu is vier tot zes maanden en met een chemokuur kan dat verdubbelen naar acht tot twaalf maanden.
De cijfers vliegen me om de oren, het lijkt wel een rekenoefening. En wat komt er na twaalf?
Niets…
Opvallend vind ik de woorden die hij gebruikt: ‘vaak zien we’, ‘het is mogelijk dat’ en ‘verwachten’ of ‘goede resultaten’. Ik vind het erg vaag en moet me bedwingen om niet door te vragen naar percentages en harde cijfers. Ik wacht op Hugo, op de vragen die hij zou stellen: “Bij hoeveel mensen slaat zo’n kuur aan? Hoeveel mensen hebben echt een langere levensverwachting? Of: definieer ‘goede resultaten’ in dit geval.” Maar dit keer laat hij dit achterwege. Hij is stil. Ik wil nog een andere duidelijkheid en vraag: “En wat als hij de kuur niet doet? Wat gebeurt er dan?” Dat kan de arts niet zeggen. Behalve dat Hugo dan uit het ziekenhuis wordt ontslagen en wordt overgedragen aan de huisarts. Geen uitleg over het mogelijke ziekteverloop dan. Geen uitleg over de voor -en nadelen van die mogelijkheid. Er is maar één keuze. “Het valt wel mee zo’n kuur”, voegt de arts er nog aan toe.
Wie heeft hier nu de regie?