‘Ik heb nog geen traan gelaten. Ik ben ook helemaal niet verdrietig’

Ze heeft ongeneeslijke lymfklierkanker en toch vindt ze dat ze boft. Tineke Jordans (90) zit sinds kort in een hospice en prijst zich gelukkig met een heleboel dingen in haar leven. Ze leest graag in het boek Vertroostingen van psychiater Dirk de Wachter. “Hij is ook ziek, dat vind ik jammer. Hij is pas 60 en kon nog veel mensen helpen.”
“Ik ben Tineke, ik was getrouwd met een psycholoog uit Amersfoort. Ik heb jarenlang in het basisonderwijs gewerkt, daar had ik klassen van rond de 50 leerlingen per klas. Toen ik getrouwd was, werd ik eervol ontslagen; zo ging dat toen nog. Mijn man had een drukke baan, ik was meestal thuis. Ik deed twee keer per week vrijwilligerswerk. Dat vond ik leuk. Ik heb drie kinderen, van 60, 58 en bijna 55. Twee dochters en als toegift een jongen. Drie cadeautjes, dat was leuk, want dan had je het allebei.”
Hoe merkte u dat u ziek was?
“Het begon ermee dat één van mijn benen dikker werd. Kijk, dit andere been is dunner – hoewel dat ook al dikker wordt. Aanvankelijk was de oorzaak onduidelijk. Ze dachten eerst aan wondroos, later aan trombose. Toen hebben ze mijn been gezwachteld, steunkousen gegeven, maar niets hielp. Dus dachten ze: misschien is er toch iets anders aan de hand. Ik ben zeven dagen opgenomen in het ziekenhuis voor onderzoeken. Na verloop van tijd merkte ik dat de artsen een beetje bedrukt keken. Want je let natuurlijk goed op hoe ze naar je kijken. En ik dacht: hmm, er is iets. Maar ik wist niet wat. Er werd een gesprek ingepland, waar ook de kinderen bij waren en toen zei de specialist: ‘Het is geen trombose.’ Dus ik zei: ‘Oh gelukkig’. ‘Maar…’ zei hij. En toen kwam het: ‘U hebt lymfeklierkanker en we kunnen er niks meer aan doen.’ Dat is nu zes, zeven weken geleden.”
Wat deed die boodschap met u?
“Ja, het is natuurlijk schrikken. Maar dat duurde maar kort. Misschien komt dat doordat we thuis met zoveel kinderen waren en je dus vroeg leert om aan anderen te denken. Ik ken een vrouw van zestig die longkanker heeft. Zestig… dan mag ik toch helemaal niet klagen? Het helpt mij, om zo te denken. Ja, ik ben ziek, maar ik ben 90 jaar oud geworden afgelopen mei. Dat hebben we met een groot feest gevierd. Toen wist ik het nog niet, ik voelde me goed, een heel groot verschil met nu. De vaten in mijn been worden nu afgekneld door een tumor. Maar ik ben blij, want ik heb ook in juni nog een reis gemaakt naar mijn zoon in Spanje.”
Hebt u al iets geregeld voor uw afscheid?
“Dat doen mijn kinderen. Het zijn hele goeie kinderen, ze zijn liever dan ik ooit geweten heb en behulpzamer dan ik ooit heb kunnen denken. Ze denken erg mee, ze hebben al een plek gevonden voor mijn begrafenis. Wat dat betreft zijn de zaken een beetje omgedraaid nu zij volwassen zijn. Mijn begrafenis wordt gehouden, tegenwoordig wordt meer ‘gevierd’ gezegd, in een bos. Het mooie is dat ik vroeger met de kinderen heel vaak naar dat bos toe ging. Het ligt in Amersfoort, de stad waar ik 62 jaar met veel plezier heb gewoond. Ik heb gehoord dat het een prettige, sfeervolle plek is. Ook voor de lunch is er al een locatie gevonden. Daar praat ik wel met de kinderen over. Zij hebben gekozen en dit verraste me bijzonder. Ik vind het een hele mooie keus. Mijn kinderen kennen me goed.”
Hoe gaat u om met het besef dat uw ziekte ongeneeslijk is?
“Ik heb niet gehuild. Ik heb nog geen traan gelaten. Maar ik ben ook niet verdrietig. Dat komt ook omdat de behandeling, de verzorging, hier optimaal is. Werkelijk bijzonder. Ik ben drie weken geleden in het hospice gekomen, daarvoor woonde ik nog thuis. Al vijftien jaar alleen, mijn man is heel wat eerder overleden. Hoe jammer ik dat ook vond, het alleen zijn kon ik goed aanvaarden. Maar het gaat relatief goed met me. Ik ben heel tevreden, ik kan nog blij zijn, ik kan nog lachen. Als je dit kunt, ziek zijn – want dat moet je nog maar afwachten – dan is dat ook fijn voor de kinderen. Ik heb zelf ook op een gegeven moment gezegd: het gaat thuis echt niet meer. Gelukkig heb ik het verpleeghuis over kunnen slaan, want daar was ik niet happig op. Ik ben best flexibel, ik denk dat ik me kan aanpassen aan een situatie. Dat leer je wel in een groot gezin. Helemaal als je er een van een tweeling bent. Wij waren nummertje vijf en zes. Wij hebben heel goed geleerd om te wachten.”
Praat u vaak over uw ziekte?
“Ja, daar heb ik nooit geheimzinnig over gedaan. Ik praat er regelmatig over, maar niet constant hoor. Met bezoek en ik heb nog één zus, de jongste, zij is 88. Helaas ziet zij erg slecht, ik bel haar regelmatig. Dat vindt ze fijn. Ik schrijf ook brieven naar twee zusjes van mijn man, die leven nog.”
Waar krijgt u energie van?
“Daar denk ik niet zo over na. Maar waar ik blij van word, zijn bijvoorbeeld de bomen die ik door mijn ramen kan zien, de bloemen die ik krijg. Boeken lezen, af en toe iemand bellen, dat doe ik ook graag. Eigenlijk doe ik hetzelfde als wat ik thuis deed. Ik krijg ook veel bezoek, wat ik erg leuk vind. Ik moet het alleen wel doseren, ik heb al een paar mensen in de wacht gezet. Want het is leuk, maar toch vermoeiend.”
Vindt u het lastig om met uw kinderen te praten over het afscheid?
“Nee, helemaal niet. Het gaat heel spontaan, zij uiten hun gedachten, en ik ook. Ik wil niet zeggen dat dat door mij komt, maar het zal wel helpen dat ik er niet verdrietig over ben. Ze houden niks achter wat mij zou belasten. Dat gaat goed. Een van mijn kinderen zei laatst: zo lang als je al leeft, ik leer je nu van meerdere kanten veel beter kennen. Welke kanten dat zijn? Ik denk dat ik spontaner ben geworden en toegankelijker. Drie jaar geleden is mijn tweelingbroer overleden, dat was wel heel verdrietig. Hij was veel spontaner dan ik, heel sociaal. Misschien ben ik nu wel een beetje meer op hem gaan lijken ja…”
Hoe beleeft u deze tijd?
“Soms moet ik eraan denken dat mijn moeder mij altijd maande om meer te eten. ‘Goed eten, Tineke, je bent een zwak poppetje. En toch ben ik inmiddels 90! Zelf is ze helaas vroeg overleden, op haar 54e. Dat vonden wij allemaal heel erg, Mijn vader werd en bleef daar somber onder. Verder heb ik het hier goed, ik heb zelfs de mooiste kamer in het hospice. Ik vind dat ik met heel veel dingen enorm bof. Met mijn lieve kinderen, met een mooi gesprek zoals dit. En met de mensen hier in het hospice. Ik ben ze dankbaar, dat laat ik ze graag weten ook.”
Hoe gaat u om met het afscheid nemen van het leven?
“Je ontdekt dat alle materie tijdelijk is. Mijn kinderen zijn het huis aan het opruimen. Ik heb ze gevraagd om voor de dingen van waarde iemand te vinden die dat mooi vindt. Ik doe dat zelf niet nee, spullen kunnen me niks meer schelen.
Ik moet denken aan de woorden van de Vlaamse psycholoog Dirk de Wachter. Ik pak zijn boek Vertroostingen er geregeld bij. Het is geen boek dat je als een boek leest, je leest hier en daar iets, het gaat allemaal over troost. Hij heeft zelf ook kanker gekregen. Hij kan met eenvoudige taal, heel compact mooie dingen zeggen. Hij schrijft bijvoorbeeld: ‘Wat is nou echt belangrijk voor een mens? Dat is een ander mens.’ En dat ben ik roerend met hem eens.
Er zijn mensen die op een eilandje gaan zitten, als ze ziek zijn. Dan trekken ze zich terug. Misschien uit angst, ik weet het niet. Maar je ontzegt jezelf iets moois, een mooi gesprek met een bezoeker bijvoorbeeld. Mensen kunnen je dan niet meer bereiken, geen contact meer leggen. Ik ben liever open. Ik verlies er niets mee door open tegen iemand te zijn. Sterker nog, we winnen daar allebei bij.”